Wat is de wet van Mozes?
Nu wij hebben gezien hoe de wet aan Mozes en het volk Israël werd gegeven is het nu tijd om te kijken wat de wet is. Waar spreken mensen over als zij zeggen dat zij zich aan de wet moeten houden? Bedoelen zij dan alle wetten die in de boeken van Mozes worden gegeven? In dit hoofdstuk bekijken wij wat de wet is, uit welke onderdelen de wet bestaat, wat er gebeurt als iemand zich aan de wet houdt en wat er gebeurt als iemand zich niet aan de wet houdt. In dit hoofdstuk wordt een aantal voorbeelden opgesomd van geboden en bepalingen die in de wet staan. Wij kunnen in de opzet van dit boek niet alle geboden en verbonden behandelen. Voor een compleet overzicht kun jij de boeken van Mozes lezen.
De Definitie van de wet
In dit boek wordt met de wet alle voorschriften, geboden, verordeningen en wetten bedoeld die in de boeken Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium staan opgeschreven. Deze wetten waren door God geopenbaard aan Mozes en door Mozes werden zij gegeven aan de Israëlieten. Omdat God de wet aan Mozes gaf, verwoordde verschillende schrijvers van de Bijbel de wet als ‘de wet van Mozes’.
Vervul je taak ten behoeve van de HEERE, je God, door in Zijn wegen te gaan, en door Zijn verordeningen, Zijn geboden, Zijn bepalingen en Zijn getuigenissen in acht te nemen, zoals geschreven staat in de wet van Mozes, opdat je verstandig zult handelen bij alles wat je doet, bij alles waar je je op richt. (1 Koningen 2:3)[1]
Naast de wet van Mozes werd de wet ook ‘de wet van God’ genoemd.
Zij lazen uit het boek voor, uit de wet van God, gaven uitleg en verklaarden de betekenis, zodat men de voorlezing begreep. (Nehemia 8:8)[2]
God had tien geboden aan Mozes gegeven op de stenen tafelen en daarnaast moest Mozes verschillende wetten en verbonden opschrijven[3].
De HEERE zei tegen Mozes: Klim naar boven, naar Mij toe, de berg op, en blijf daar. Dan zal Ik u de stenen tafelen geven, de wet (tôrâ) en de geboden (miṣvâ), die Ik opgeschreven heb om hun te onderwijzen. (Exodus 24:12)
Het Hebreeuwse woord voor ‘wet’ is ‘tôrâ’ en betekent ‘wet’, ‘instructie’, ‘onderwijzing’ of ‘Thora’. Dit woord komt 219 keer voor in het Oude Testament. Het Hebreeuwse woord voor ‘geboden’ is ‘miṣvâ’ en betekent ‘geboden’, ‘verordeningen’, ‘voorschrift’ en ‘wet’. Dit woord komt 181 keer voor in het Oude Testament. In andere Bijbelteksten gebruikt God ook andere woorden om Zijn geboden en wetten aan te duiden. Dit is ‘ḥuqqâ’ en ‘mišmereṯ’[4] en betekent onder andere ‘verordening’ of ‘voorschrift’. ‘ḥuqqâ’ wordt 104 keer gebruikt en ‘mišmereṯ’ wordt 78 keer gebruikt in het Oude Testament. Deze woorden horen dicht bij elkaar, maar kunnen ook opsommend gebruikt worden. Dit is bijvoorbeeld het geval in het boek Genesis, waar God tegen Izak zei dat Hij Zijn verbond met zijn vader Abraham gestand deed in zijn leven. In het volgende vers gaf God aan waarom Hij een belofte deed aan Abraham.
Omdat Abraham Mijn stem gehoorzaamd heeft en Mijn voorschriften (mišmereṯ), Mijn geboden (miṣvâ), Mijn verordeningen (ḥuqqâ) en Mijn wetten (tôrâ) in acht genomen heeft. (Genesis 26:5)
In de Bijbel wordt vaak over voorschriften, geboden, verordeningen en wetten gesproken. Dit betekent dat de wetten en geboden van God niet een bij onderwerp zijn in het Woord van God. Daarnaast bestaat het Oude Testament volgens de Rabbijnen uit 613 wetten (Ik heb ze niet nageteld). De wetten komen vaak voor in de Bijbel en God verwachtte dat het volk Israël zich aan alles hield.
De wet was uit zichzelf volmaakt en heilig, net zoals God volmaakt en heilig was. Dit was een belangrijke eigenschap van de wet.
Zo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed. (Romeinen 7:12)
God dacht niet ‘wat zal ik verzinnen waar de mensen zich aan moeten houden?’ De wet was niet een aantal regels dat uit het niets bedacht was. Nee, de wet was volmaakt goed. God wist wat goed was en wat niet goed was. God was honderd procent goed, volmaakt en rechtvaardig.
De HEERE is rechtvaardig in al Zijn wegen, goedertieren in al Zijn werken. (Psalm 145:17)
Toen God de wet maakte, nam Hij zichzelf als voorbeeld. God riep de Israëlieten op om zich aan de wet te houden, zodat zij net zo heilig zouden zijn als Hij (Wat alleen Jezus Christus was gelukt).
Spreek tot heel de gemeenschap van de Israëlieten, en zeg tegen hen: Heilig moet u zijn, want Ik, de HEERE, uw God, ben heilig. (Leviticus 19:2)[5]
De wet was dus niet verkeerd en hoefde niet verandert te worden door rechters of koningen. De wet liet zien hoe de Israëlieten heilig konden leven en gold ook voor de Israëlieten die na Mozes leefden.
[1] Zie ook Jozua 8:32, Ezra 3:2, Daniël 9:11, Maleachi 3:22, Lukas 24:44 en 1 Korinthe 9:9.
[2] Zie ook Nehemia 8:18, 10:29-30, Romeinen 7:22-26 en 8:7.
[3] Exodus 24:4
[4] Het Hebreeuws kent meer woorden die ‘wet’ betekenen, zoals ‘dāṯ’, ‘ḥōq’ en ‘mišpāṭ’. Wij laten het bij deze opsomming om aan te tonen dat het woord ‘wet’ of een afgeleide van dit woord vaak voorkomt in het Oude Testament.
[5] Zie ook Leviticus 11:44-45, 20:26 en 1 Petrus 1:16.
De opbouw van de wet
De wet was logisch opgebouwd. Voordat de wet aan Mozes werd gegeven zei God wat het volk kon verwachten als zij een verbond met Hem zouden sluiten. Dit was een soort inleiding op alle geboden en verbonden die God met hen zou sluiten. Hierdoor wisten de Israëlieten wat God voor hen zou betekenen als zij de wet onderhielden.
Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij. U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die u tot de Israëlieten moet spreken. (Exodus 19:5-6)
Als de Israëlieten zich aan de geboden hielden, dan zouden zij een heilig volk zijn en een koninkrijk van priesters. Zij zouden God dienen en aan alle volken laten zien hoe men behoorde te leven. Dat niet alleen, God zou het volk Israël beschouwen als Zijn eigen bezit. Dit liet Gods liefde zien voor het volk en dat God hen op een bijzondere manier zou behandelen. Ieder volk op aarde zou zien hoe gezegend zij door God waren en hoe geliefd ze waren. Als de Israëlieten zich aan het verbond zouden houden, zou Gods zegen over hen uitgestort worden en leefden zij in overvloed.
Na deze inleiding verkondigde God de wet en de verbonden. In onderstaand schema staat een overzicht van de wet van Mozes. Wij kunnen de wet onderverdelen in hoofdgroepen en onderdelen van deze hoofdgroepen, welke in de eerste kolom staan. De hoofdgroepen zijn vet gemaakt en de onderdelen staan onder de hoofdgroepen. De onderverdeling heb ik, de schrijver, zelf gemaakt. Hierdoor kunnen wij de wet beter begrijpen en overzichtelijk zien wat er in de wet staat. In de tweede kolom staan de Bijbelteksten waar deze wetten in de Bijbel staan. Nadat wij het schema hebben behandeld gaan wij dieper in op de verschillende onderdelen van de wet.
Onderdeel | Bijbelteksten |
---|---|
DE TIEN GEBODEN | Exodus 20:1-17, Deuteronomium 4:13 en 5:1-21. |
RECHTSREGELS OVER … | Deuteronomium 27:26 en 31:9-13. |
God liefhebben/vrezen | Leviticus 19:14, 25:43, Deuteronomium 4:10, 5:29, 6:4-5, 6:13, 6:16, 6:24, 10:12-13, 10:16, 10:20, 11:1, 11:13, 11:22, 30:6, 30:16 en 30:20. |
Slavernij | Exodus 21:2-11, 21:16, 21:20-21, 21:26-27, Leviticus 25:39-46, Deuteronomium 15:12-18, 23:15-16 en 24:7. |
Mogelijke doodslag of moord | Exodus 21:12-14, 23:7, Leviticus 24:17, 24:21b, Numeri 35:6, 35:9-34, Deuteronomium 4:41-43, 19:1-13, 21:1-9, 21:22-23 en 27:24-25. |
Onjuiste behandeling ouders | Exodus 21:15, 21:17, Leviticus 19:2-3a, 20:9, Deuteronomium 21:18-21 en 27:16. |
Mishandeling | Exodus 21:18-19, 21:22-25 en Deuteronomium 25:11. |
Nalatigheid (ongelukken door dieren) | Exodus 21:28-36 |
Diefstal | Exodus 22:1-4, 22:9, Leviticus 19:11 en 19:13a. |
Vergoedingen door ongelukken (zoals brand) | Exodus 22:5-8 en 22:10-15. |
Huwelijken en (verkeerde) gemeenschap | Exodus 22:16-17, 22:19, Leviticus 18:6-20, 18:22-30, 19:20, 19:29, 20:10-23, Numeri 5:11-31, 36:5-9, Deuteronomium 7:2-3, 17:17, 22:13-30, 23:17-18, 24:1-5, 25:5-10 en 27:20-23. |
Afgoderij, tovenarij, waarzeggerij en valse profetie | Exodus 22:18, 22:20, 23:13, 23:24, 23:32-33, 34:12-17, Leviticus 17:7, 18:1-3, 18:21, 19:4, 19:26b, 19:31, 20:2-6, 20:27, 26:1-2, Deuteronomium 4:15-20, 4:23-27, 6:14-15, 7:4, 7:16b, 7:25-26, 8:19, 11:16, 12:2-4, 12:30-31, 13:1-18, 16:21-22, 17:2-7, 18:9-14, 18:20-22, 27:15, 28:14, 29:18 en 30:17. |
Zweren, vervloekingen, beloftes, geloftes, leugens en laster | Leviticus 5:1, 5:4, 5:15, 6:1-5, Leviticus 19:11-12, 19:16, 24:15-16, Numeri 5:5-8, 30:1-16 en Deuteronomium 23:21-23. |
Onreinheid (zoals aanrakingen van doden, kadavers, geslachtsgemeenschap, geboorte, etc.) | Leviticus 5:2-3, 11:1-47, 12:1-8, 15:1-33, 18:19, Numeri 5:1-4, 19:11-22, Deuteronomium 12:15, 12:22 en 15:22. |
Hoe omgaan met kwetsbare mensen (zoals vreemdelingen, armen, wezen en weduwen) | Exodus 22:21-24, 23:9, Leviticus 19:9-10, 19:13b-14, 19:32, 19:33-34, 23:22, 25:35-55, Deuteronomium 10:19, 14:28-29, 15:7-8, 15:10-11, 24:12-15, 24:17-22, 26:12-15 en 27:18-19. |
Hoe omgaan met elkaar (geen kwetsbaren maar gelijke partijen) | Exodus 23:4-5, Leviticus 19:17-18, 24:18-21a, 25:17, Deuteronomium 19:14, 22:1-4 en 25:13-16. |
Leningen, onderpand en rente | Exodus 22:25-27, Leviticus 25:36-37, Deuteronomium 23:19-20, 24:6, 24:10-13 en 24:17. |
Rechtszaken, leiders en oorlogen | Exodus 22:28, 23:1-3, 23:6, 23:8, Leviticus 19:15, 19:35-36, Numeri 10:1-10, Deuteronomium 1:13-18, 16:18-20, 17:8-20, 19:15-21, 20:1-20, 21:10-14, 23:9-14, 24:5, 25:1-3 en 25:17-19. |
Dieren en het eten van dieren | Exodus 22:31, 23:19b, 34:26b, Leviticus 11:1-47, 17:10-16, 19:19, 19:26a, 20:25, Deuteronomium 12:15-16, 12:20-25, 14:3-21, 15:20-23, 22:6-7 en 25:4. |
Het omgaan met de grond en natuur | Exodus 23:10-11, Leviticus 7:22-27, 19:9-10, 19:19, 19:23-25, 23:22, 25:2-7, 25:11-12, Deuteronomium 22:9-10, 23:24-25 en 24:19-21. |
Sabbat en rustperiodes | Exodus 23:12, 31:12-17, 34:21, 35:1-3, Leviticus 16:31, 19:3b, 19:30a, 23:3, 23:7-8, 23:21, 23:24, 23:28-32, 23:35-36, 23:39, 26:2, Numeri 15:32-36, 28:18, 28:25-26, 29:1, 29:7, 29:12, 29:35 en Deuteronomium 16:8. |
Melaatsheid | Leviticus 13:1-59, 14:1-20, 33-57 en Deuteronomium 24:8-9. |
Erfrecht | Numeri 27:5-11, 36:5-9, Deuteronomium 21:15-17 en 25:6. |
Jubeljaar, bezittingen (terug)kopen, kwijtschelding en vrijheid | Leviticus 25:8-55, Deuteronomium 15:1-3, 15:9, 15:12-15 en 12:18. |
Individuele acties zoals kleding, huizen, God verkondigen aan de kinderen en mensen die niet in de gemeente van de Heere mogen komen. | Leviticus 19:2, 19:19, 19:27-28, 20:7-8, 20:26, 23:29, 23:31, 23:40, Numeri 15:37-41, Deuteronomium 4:2, 4:9-10, 6:6-9, 11:18-20, 14:1, 22:5, 22:8, 22:11-12, 23:1-8, 24:16 en 27:17. |
De woestijnreis | Numeri 2:1-34, 9:15-23, 10:1-8, 21:8-9, 26:1-4 en Deuteronomium 27:1-8. |
EREDIENST | |
Offeren en altaars | Exodus 20:24-26, 23:18, 24:25, Leviticus 17:1-5, 17:8-9, 22:17-20, 22:24-30, Deuteronomium 12:5-7, 12:11-14, 12:26 en 17:1. |
Het dagelijkse, wekelijkse en maandelijkse offer | Exodus 29:38-43, Numeri 28:1-15, 28:23-24, 28:31 en 29:1-40. |
Het hefoffer | Exodus 25:1-9, 29:27-28, 30:11-16, 35:4-9, Leviticus 7:14, 7:32-34, 10:14-15, Numeri 5:9-10, 15:17-21, 18:26-32, Deuteronomium 12:6 en 12:17-18. |
Het brandoffer | Leviticus 1:1-17, 5:7, 5:10, 6:8-13, 12:6-8, 14:10-32, 15:30, 16:3, 16:5, 16:24, 22:18, 23:12, 23:18-19, 23:37, Numeri 6:11, 6:14-16, 15:1-16, 15:22-26, 28:19, 29:1-40, Deuteronomium 12:6, 12:13 en 12:27. |
Het graanoffer | Leviticus 2:1-16, 6:14-23, 14:10-32, 23:13-14, 23:16, 23:18, 23:37, Numeri 6:15-17, 15:1-16, 28:20, 28:26-31 en 29:1-40. |
Het dankoffer | Leviticus 3:1-17, 7:11-21, 7:28-36, 19:5-8, 22:21-23 en Numeri 6:14-17. |
Het zondoffer | Leviticus 4:1-35, 5:7-9, 5:11, 6:24-30, 12:6-8, 14:10-32, 15:30, 16:3, 16:5-6, 16:9, 16:11, 16:15, 16:25-28, 23:19, Numeri 6:11, 6:14-16, 15:22-29, 28:22 en 29:1-40. |
Het schuldoffer | Leviticus 5:5-19, 6:1-7, 7:1-10, 19:21-22 en Numeri 6:12. |
Nazireeërschap | Numeri 6:1-21 |
Het geven van eerstelingen, tienden en materiële goederen. | Exodus 22:29-30, 23:19a, 25:1-7, 34:19-20, 34:26a, Leviticus 23:10-11, 23:17, 23:20, 27:1-34, Numeri 3:44-51, 18:26, Deuteronomium 12:6, 12:17-18, 14:22-29, 15:19-23 en 26:1-15. |
Feestdagen | Exodus 23:14-17, 34:18, 34:22-23, Leviticus 16:1-34, 23:1-44, Numeri 9:1-14, 28:16-31, 29:1-40, Deuteronomium 16:1-17 en 31:10. |
De rode koe zonder gebrek | Numeri 19:1-10 |
DE WOONPLAATS VAN GOD | Exodus 25:9 en 40:1-2. |
De tabernakel (tentdoeken/kleden) | Exodus 26:1-34, 26:36-37, 27:9-19, 31:1-8, 35:10-12, 35:17-18, 40:8, Leviticus 19:30b en 26:2b. |
De ark van het verbond | Exodus 25:10-22, 26:34, 31:7, 35:12 en 40:3. |
De tafel voor de toonbroden | Exodus 25:23-30, 26:35, 31:8, 35:13, 40:4a en Leviticus 24:5-9. |
De gouden kandelaar | Exodus 25:31-40, 26:35, 27:20-21, 31:8, 35:14, 40:4b, Leviticus 24:1-4 en Numeri 8:1-4. |
Koperen brandofferaltaar | Exodus 27:1-8, 31:9, 35:16a en 40:6. |
Reukofferaltaar | Exodus 30:1-10, 31:8, 35:15 en 40:5. |
Koperen wasvat | Exodus 30:17-21, 31:9, 35:16b en 40:7. |
Heiligen van de tabernakel/zalfolie | Exodus 30:22-38, 31:11, 35:15 en 40:9-11. |
Voorschriften voor de priesters | Leviticus 10:8-11, 16:2-28, 16:32-34, 17:6, 21:1-24, 22:1-16, Numeri 18:1-20 en Deuteronomium 18:3-5. |
Voorschriften voor de Levieten | Numeri 1:47-54, 3:5-52, 4:1-49, 8:5-26, 18:1-7, 18:21-32, 35:1-8, Deuteronomium 10:8-9, 12:19, 14:27-30, 18:1-2, 18:6-8, 21:5 en 26:12-15. |
Priesterkleding | Exodus 28, 31:10 en 35:19. |
Priesterinwijding | Exodus 29:1-37, 40:12-15 en Leviticus 8:1-36. |
ZEGENINGEN | Deuteronomium 11:26-30, 27:12 en 28:1-13 |
Het beloofde land | Exodus 33:1, Leviticus 20:24, Numeri 33:53, 34:1-15, Deuteronomium 1:8, 2:29, 3:28, 4:1, 4:5, 6:18-19, 6:23, 8:1, 8:7-10, 9:8-9, 11:21-25, 11:31, 12:9, 28:1 en 30:16. |
Leiding van God/Gods aanwezigheid | Exodus 23:20-21, 25:8, 29:45-46, 33:12-17, 34:10, Leviticus 22:31-33, 26:11-12, Numeri 6:25-27, Deuteronomium 4:6-8, 7:6-9, 14:2, 26:16-19, 27:9, 28:9-10, 29:13 en 31:6. |
Bescherming/overwinning | Exodus 23:22-23, 23:27-31, 34:11, 34:24, Leviticus 18:5, 25:18, 26:5b-8, Numeri 6:24, Deuteronomium 2:25, 7:16-24, 9:3, 11:23-25, 12:10, 20:1, 28:7 en 31:3-6. |
Genezing/ouderdom | Exodus 15:26, 23:25, 23:26b, Deuteronomium 4:40, 5:33, 6:2, 7:15, 11:9 en 25:15. |
Vruchtbaarheid van mensen en dieren | Exodus 23:26a, Leviticus 26:9, Deuteronomium 1:10-11, 6:3, 7:13-14, 8:1, 28:4, 28:11 en 30:16. |
Overvloed aan bezittingen, eten en vruchtbare grond | Leviticus 25:19-22, 26:4-5a, 26:10, Deuteronomium 2:7, 6:10-12, 7:13, 8:7-14, 8:18, 11:10-15, 15:4-6, 16:15, 23:20, 24:19, 28:4-5, 28:8 en 28:11-12. |
Overal is Gods zegen aanwezig | Deuteronomium 28:3, 28:6, 28:13 en 30:16. |
Herstel na de ballingschap | Deuteronomium 30:1-10 |
Jezus Christus | Deuteronomium 18:15-18 |
Speciale zegen voor de stammen van Israël | Deuteronomium 33:1-29 |
VERVLOEKINGEN | Deuteronomium 11:26-30, 27:13 en 28:15-68. |
Ziekte, zwakte en dood | Leviticus 26:16a, 26:25, 26:30, Deuteronomium 7:10, 28:21-22, 28:27-29, 28:34-35, 28:59-62, 29:22 en 30:18. |
Onvruchtbaarheid van mensen en dieren | Deuteronomium 28:18 |
Droogte, onvruchtbare grond en honger | Leviticus 26:19-20, 26:26, 26:29, Deuteronomium 11:17, 28:17-18, 28:22-24, 28:38-40, 28:42, 28:48, 28:53-57 en 29:23. |
Financiële en materiele tekorten | Deuteronomium 28:43-44, 28:48 en 28:57. |
Veroveringen door de vijand, gedood worden en wegvoeringen naar andere landen. | Leviticus 26:16b-17, 26:25, 26:33a, 26:37b-39, Deuteronomium 4:25-28, 8:19-20, 28:25, 28:29-34, 28:36-37, 28:41, 28:48-52, 28:63-65, 28:68 en 29:28. |
Onbeschermd tegen wilde dieren, verlaten steden en verwoeste land | Leviticus 26:22, 26:31-33 en 28:26. |
Angst | Leviticus 26:36-37 en Deuteronomium 28:66-67. |
Overal vervloekt | Deuteronomium 28:16 en 28:19-20. |
De Inhoud van de wet
De wet van Mozes bestond uit veel wetteksten en verbonden. De tien geboden waren het hart van het wetboek van Mozes. In de Bijbel worden deze geboden de ‘tien woorden’ genoemd[1] en deze woorden vormden de basis voor de andere rechtsregels. Deze geboden waren geen adviezen of aansporingen van God, maar het volk diende zich aan alles te houden[2], zodat het volk wijze besluiten zou nemen en God hun kon zegenen in het beloofde land[3]. De tien geboden waren geschreven door God en overhandigd aan Mozes op de berg Sinaï.
Daarop maakte ik (Mozes) een kist van acaciahout en hieuw twee stenen tafelen uit, net als de eerste; en ik klom de berg op met de twee tafelen in mijn hand. Toen schreef Hij (God) op de tafelen, overeenkomstig de eerste tekst, de Tien Woorden die de HEERE tot u gesproken had op de berg (…) (Deuteronomium 10:3-4)
In Exodus 20 staan de tien geboden beschreven. De geboden zijn:
- Vereer geen andere goden naast de God van Israël.
- Maak geen afgodsbeelden en kniel niet voor hen neer.
- Misbruik de naam van God niet.
- Gedenk de sabbat.
- Toon eerbied voor de ouders.
- Sla niemand dood.
- Pleeg geen overspel.
- Steel niet.
- Geef geen vals getuigenis.
- Begeer niet iemands huis, vrouw of wat van iemand anders is.[4]
Als het volk zich aan deze geboden hield, had het volk liefde voor God en liefde voor de medemens[5]. Elk gebod dat God gaf was niet zonder reden, maar had een belangrijk doel voor het welzijn van de Israëlieten en de mogelijkheid dat God tussen Zijn volk kon wonen[6].
Na de tien geboden staan er veel regels en wetten in de boeken van Mozes. Wij lezen wetten in Exodus, Numeri, Leviticus en Deuteronomium. Veel wetten werden aan Mozes gegeven op de berg Sinaï, maar er waren ook wetten die op een ander moment werden gegeven. Dit kwam bijvoorbeeld doordat de Israëlieten vragen hadden over een wetsprincipe en dat Mozes aan God vroeg wat hij moest antwoorden[7]. In bovenstaand schema staan alle geboden die ik heb kunnen vinden in de boeken van Mozes, dus zowel de wetten op de berg Sinaï als de wetten die op een later moment in de woestijn werden gegeven. Sommige wetten spreken voor zich. Ik neem bijvoorbeeld aan dat iedereen weet dat het doodslaan van iemand niet de bedoeling is. Andere wetten vragen om extra uitleg.
Als wij de wetten bestuderen, dan kunnen wij een onderscheid maken. Zo zijn er wetten van morele aard. Aan de hand van deze wetten kunnen wij goed leven en handelen wij in ons leven altijd volgens goede normen en waarden. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling om te liegen, mensen te mishandelen of een valse getuigenis te geven in een rechtszaak.
Er zijn ook burgerlijke of civiele wetten. In Nederland kennen wij het burgerlijk wetboek waarin staat beschreven hoe wij met elkaar om moeten gaan. Op basis van goede normen en waarden geeft het burgerlijk wetboek invulling om goed met elkaar om te gaan. Eigenlijk vloeien de morele wetten over in de burgerlijke wetten. Een goede waarde in Nederland is bijvoorbeeld dat een onderneming betrouwbaar is in zijn belastingaangifte en de juiste bedragen noteert, zodat voldoende belasting wordt betaald. Om deze waarde handen en voeten te geven heeft de Nederlandse politiek verschillende burgerlijke wetten bedacht. Zo moet de onderneming een goede administratie bijhouden en moet dit 7 jaar bewaard worden. Hierdoor kan de Belastingdienst een goede controle uitvoeren. De morele wet is dat een onderneming betrouwbaar is, de juiste bedragen noteert op de belastingaangifte en de Belastingdienst dit kan controleren. De burgerlijke wet is dat de onderneming een goede administratie bijhoudt en dit 7 jaar bewaard. Ieder land wil dat ondernemingen betrouwbaar zijn in hun belastingaangiftes, maar niet ieder land stelt bijvoorbeeld de eis dat de administratie 7 jaar bewaard wordt. In de Verenigde Staten hoeft de administratie maar 3 jaar bewaard te worden. Betekent dit dat een Amerikaan met een onderneming die na 4 jaar zijn administratie weggooit fout bezig is? Nee. Betekent die dat een Nederlander die na 4 jaar zijn administratie weggooit fout bezig is? Ja. In de Bijbel staan een heleboel burgerlijke wetten die specifiek golden voor het volk van Israël in die tijd. De volgende wet was een wet dat bedoeld was in het kamp van het leger. Voor die tijd was het een belangrijke en slimme wet om ziektes en andere onreinheid te voorkomen. Wat denk jij, zou deze wet vandaag ook gelden voor soldaten?
U moet bij uw uitrusting ook een schepje hebben, en het moet zó zijn dat u daarmee een gat graaft wanneer u buiten het kamp gaat zitten. Daarna moet u zich omkeren en uw uitwerpselen bedekken. (Deuteronomium 23:13)
Of mogen soldaten vandaag ook kiezen voor een wc of Dixi in het legerkamp?
In Nederland hebben wij ook veel wetten die aangeven wat voor straf iemand ontvangt als hij een (burgerlijke) wet heeft overtreden. In het wetboek van Mozes stonden ook richtlijnen voor de straffen die de Israëlieten kregen als zij zich niet aan de wet hielden. In de eerste plaats zegende God het volk als het aan alle geboden hield en kwam de vloek als de Israëlieten ongehoorzaam waren[8]. In de tweede plaats waren er straffen voor een individuele Israëliet als hij een wet overtrad. Hieronder staan een aantal voorbeelden.
Wanneer iemand een rund of een stuk kleinvee steelt en het slacht of verkoopt, moet hij vijf runderen als vergoeding geven voor het rund, en vier stuks kleinvee voor het stuk kleinvee. (Exodus 22:1)
(…) En zie, is de getuige een valse getuige, heeft hij vals getuigd tegen zijn broeder, dan moet u met hem doen zoals hij met zijn broeder dacht te doen. (Deuteronomium 19:18-19)
Ook als iemand welke mens dan ook om het leven brengt, moet hij zeker gedood worden. Wie andermans dier om het leven brengt, moet dat dier vergoeden: een leven voor een leven. Als iemand zijn naaste letsel toebrengt, moet hem hetzelfde aangedaan worden wat hij gedaan heeft: breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand. Zoals hij de ander letsel heeft toegebracht, moet hem hetzelfde toegebracht worden. (Leviticus 24:17-20)
Naast deze voorschriften verlangde God bij een zonde ook een brand- of slachtoffer om verzoening te doen. Dit was een beeld van het offer dat Jezus Christus zou volbrengen[9]. Tot slot waren er de ceremoniële wetten. Dit waren voorschriften voor de tabernakel van God, welke feesten de Israëlieten moesten vieren en hoe zij offers moesten brengen. Als je meer wilt weten over de wetten van Mozes dan raad ik jou aan om nu bijlage 1 te lezen. In deze bijlage gaan wij dieper op de wetten, de tabernakel en de eredienst in.
[1] Deuteronomium 10:4
[2] Exodus 20:6, Deuteronomium 27:26 en 32:46-47
[3] Jozua 1:8, Deuteronomium 6:24-25, 8:1 en 11:22
[4] Zie voor een uitgebreid overzicht Exodus 20 en Deuteronomium 5.
[5] Mattheüs 22:36-40 en Galaten 5:22-23
[6] Exodus 25:8, 29:45-46 en 34:9
[7] Denk bijvoorbeeld aan de zaak van Machla, Noa, Hogla, Milka en Tirza over erfrecht in Numeri 27:1-11 en 36:1-13.
[8] Deuteronomium 11:26-28, 27:26, 28:1-2 en 28:15
[9] Hier komen wij straks op terug.
De zegen en vloek
God had alle wetten, bepalingen en verordeningen niet voor niets gegeven. Hij had een verbond gesloten met het volk Israël. Als Israël de wet zou gehoorzamen zou God het volk zegenen en als Israël ongehoorzaam zou zijn, viel de vloek op het volk. Het was Gods verlangen om het volk te zegenen, maar Israël had zelf de keuze om gezegend of vervloekt te worden. Zij konden zelf kiezen tussen gehoorzaamheid en de zegen of ongehoorzaamheid en de vloek.
Zie, ik houd u heden zegen en vloek voor: de zegen, als u luistert naar de geboden van de HEERE, uw God, die ik u heden gebied; de vloek, als u niet luistert naar de geboden van de HEERE, uw God (…) (Deuteronomium 11:26-28)
Ik roep heden de hemel en de aarde tot getuigen tegen u: het leven en de dood heb ik u voorgehouden, de zegen en de vloek! Kies dan het leven, opdat u leeft, u en uw nageslacht, (Deuteronomium 30:19)
Ondanks Gods aansporing aan het volk om Hem te dienen en Hem te gehoorzamen, waren de Israëlieten vaak ongehoorzaam. Hierdoor wandelden vele generaties Israëlieten in de vloek van dit wetboek. De grootste vloek was de ballingschap, waarbij de Israëlieten uit hun land werden verdreven door andere volken en werden meegevoerd als oorlogsbuit. Helaas leefde het volk Israël jarenlang onder ballingschap doordat zij niet gehoorzaam waren aan God.
God had een plan bedacht om het volk te zegenen, maar het volk koos er zelf voor om in de vloek te wandelen.
Bijlage 1
In deze bijlage behandelen wij verschillende wetten die wij zagen in hoofdstuk 2 van dit boek. Deze wetten vragen om extra uitleg. Wij gaan kort en krachtig op deze wetten in.
Rechtsregels
Wet 1: God liefhebben en vrezen en de mens liefhebben.
In de tijd van Jezus discussieerden de wetgeleerden en farizeeërs vaak over welk gebod van de wet het belangrijkste was. Eén van de wetgeleerde wilde van Jezus weten wat Hij het belangrijkste gebod van de wet vond.
Meester, wat is het grote gebod in de wet? Jezus zei tegen hem: U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand. En het tweede, hieraan gelijk, is: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet, en de Profeten. (Mattheüs 22:36-40)
Deze twee geboden waren de grondslag voor alle andere geboden in de wet. Wanneer het volk Israël God liefhad en de medemens net zoveel liefhad als zichzelf, dan wandelden zij in alles juist. Als een Israëliet het goed voor had met een ander Israëliet, dan zou hij hem niet bedriegen, bestelen, vermoorden, iets van hem begeren of hem benadelen. Als een Israëliet God liefhad, dan zou hij automatisch Godvrezend zijn en zou hij alles doen wat God van hem vroeg. Niet uit dwang, maar uit liefde. Daarom noemde Jezus deze twee geboden de belangrijkste geboden van de wet, want als iemand deze geboden onderhield, dan onderhield hij de gehele wet.
Jezus zei dat wij onze naaste moeten liefhebben als onszelf. De naaste is niet alleen onze familieleden of goede vrienden, maar ook onze vijanden en vreemdelingen. Denk bijvoorbeeld aan de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan[1]. Wij moeten iedereen liefhebben: ook onze vijanden of vervolgers.
Zegen wie u vervolgen. Zegen hen en vervloek hen niet. (Romeinen 12:14)
Tot slot moesten de Israëlieten God vrezen.
En neem de geboden van de HEERE, uw God, in acht door in Zijn wegen te gaan en door Hem te vrezen. (Deuteronomium 8:6)
God vrezen betekent niet dat wij bang voor God zijn en aan het bibberen zijn als wij aan Hem denken. God vrezen betekent dat wij respect voor God hebben, respect hebben voor wat Hij heeft bepaald in het wetboek en wij Hem in alles gehoorzamen. Met andere woorden: wij hebben ontzag voor God. Wij weten dat God alle macht en kennis heeft en wij maken de keuze om onder zijn macht en kennis te leven. Als God zegt dat iets niet goed voor ons is, dan is het zo en gehoorzamen wij Hem. Als God iets belooft aan ons, dan weten wij dat Hij de belofte kan en wil volbrengen in ons leven. Door God te vrezen volbrengen wij Zijn wil en roeping in ons leven en blijven wij ver weg van de zonden die in de wet staan.
Wet 2: Slavernij.
Slavernij was niet onbekend voor de Israëlieten in de woestijn. Zij waren zelf in slavernij in Egypte en vluchtten onder leiding van Mozes weg naar het beloofde land. In de tijd tussen de Exodus van Egypte en het binnengaan van het beloofde land onder leiding van Jozua werd de wet gegeven. In de wet werd gesproken over slavernij en dit was toegestaan. Dit kon via verschillende manieren gebeuren. De Israëlieten konden een stad veroveren en de inwoners ‘bezitten’ als slaven. Zij moesten aan deze stad eerst vrede aanbieden en als een stad besloot om oorlog met Israël te voeren mochten de Israëlieten de stad veroveren en de vrouwen, kinderen en vee meenemen. Daarnaast konden zij een Israëlitische slaaf of een slaaf van een ander land kopen[2].
Ons blik op slaven en slavernij is een onjuiste blik over datgeen wat de Bijbel had toegestaan. In de zeventiende en achttiende eeuw gebeurden verschrikkelijke dingen waarbij mensen uit Afrika werden ontvoerd en moesten werken op plantages in Zuid-Amerika waarbij geweld, mishandeling, uitbuiting, armoede en verkrachtingen aan de orde van de dag waren. Nogmaals: dit zou de Bijbel nooit toestaan.
In deze paragraaf zoomen wij in op de Israëlitische mannelijke slaaf. Ik vergelijk deze vorm van slavernij met (een strenge vorm van) de schuldhulpverlening in Nederland. Als een Nederlander schulden heeft kan hij de schuldhulpverlening aanvragen. Deze duurt drie tot vijf jaar. In die tijd wordt het inkomen van de Nederlander, zoals het loon, uitbetaald aan de schuldhulpverlener en deze verlener geeft de Nederlander ieder week leefgeld om van te leven. Het leefgeld is niet veel, het is alleen het broodnodige. De rest van het inkomen gebruikt de verlener om zoveel mogelijk schulden van de Nederlander te betalen. Degenen die geld krijgen van de Nederlander moeten dit aanvragen bij de verlener en kunnen niet bij de Nederlander terecht. Na drie tot vijf jaar komt de Nederlander uit de schuldhulpverlening. Hij heeft geprobeerd om zoveel mogelijk schulden te betalen. Alle schulden die nog overblijven worden vernietigd, waardoor hij met een schone lei kan beginnen en geen schulden meer heeft. Hij is weer een vrije man[3].
Bij een Israëlitische man werkte dit ongeveer hetzelfde. Als hij zijn schulden niet meer kon betalen en alles al had verkocht, kon hij zichzelf verkopen aan een ander. Hierdoor ontving hij geld om schulden af te betalen, had hij een dak boven zijn hoofd en kon hij eten in het huis van zijn heer. In ruil hiervoor werkte hij zes jaar bij zijn heer en was hij zijn slaaf. Na die zes jaar moest hij vrijgelaten worden, tenzij de slaaf wilde blijven bij zijn heer.
Wanneer u een Hebreeuwse[4] slaaf koopt, moet hij zes jaar dienen, maar in het zevende mag hij zonder te betalen als vrij man vertrekken. (Exodus 21:2)
Wanneer de slaaf werd weggestuurd en weer een vrije man werd, moest de heer hem zegenen met een deel van zijn bezit.
En als u hem (de Israëlische slaaf of slavin) vrij van u laat weggaan, mag u hem niet met lege handen laten gaan. U moet hem overvloedig geven van uw kleinvee, uw dorsvloer en uw perskuip; van dat waarmee de HEERE, uw God, u gezegend heeft, moet u hem geven. (Deuteronomium 15:13-14)
In de periode van zes jaar moest de slaaf goed werk verrichten voor zijn heer en de heer moest hem goed behandelen. Als de heer hem mishandelde, mocht de slaaf vertrekken en was hij een vrij man.
Wanneer iemand zijn slaaf of slavin zodanig in het oog treft dat dit verloren gaat, moet hij hem of haar als vergoeding voor dat oog vrijlaten. En als hij zijn slaaf of slavin een tand uitslaat, moet hij hem of haar als vergoeding voor die tand vrijlaten. (Exodus 21:26-27)
De slaaf werd dan weer een vrij man. Hij kon zelf de keuze maken om bescherming te zoeken bij een andere heer of te wonen in een andere stad.
U mag een slaaf die bij zijn meester wegloopt en bij u redding zoekt, niet aan zijn meester uitleveren. Hij mag bij u blijven, in uw midden, in de plaats die hij uitkiest, binnen een van uw poorten, waar hij het goed heeft. U mag hem niet uitbuiten. (Deuteronomium 23:15-16)
Tot slot was het ontvoeren van een man of vrouw verboden en ontvoerde mannen of vrouwen mochten niet verkocht worden.
Wie een mens ontvoert, of hij hem nu verkocht heeft, of dat hij hem nog in zijn bezit heeft, moet zeker gedood worden. (Exodus 21:16)
Er valt nog een hoop te zeggen over slavernij in het wetboek van Mozes. Ik denk dat God slavernij had toegestaan als bescherming voor de slaaf of slavin in die tijd. De slaaf had de keuze tussen omkomen van de honger of het dienen van een heer en beschermd worden door de heer[5]. Met alle regelingen die wij in Nederland hebben voor mensen met schulden, is slavernij in deze tijd dus duidelijk niet de bedoeling.
Wet 3: Huwelijken en verkeerde gemeenschap.
De derde wet die wij behandelen gaat over het huwelijk en de gemeenschap. Het wetboek van Mozes sprak duidelijk over de gemeenschap. Zo was hoererij en overspel verboden en mocht gemeenschap tussen bepaalde groepen niet plaatsvinden. Het was verboden om gemeenschap te hebben met naaste familieleden, met hetzelfde geslacht en met dieren[6]. Het huwelijk en de gemeenschap was tussen een man en een vrouw. Wel was het in die tijd toegestaan om als man met meerdere vrouwen te trouwen. Een reden hiervoor kon zijn dat er in de tijd van Mozes meer vrouwen dan mannen waren. Alle Israëlitische jongetjes werden door de Egyptenaren gedood, maar de meisjes mochten in leven blijven[7]. Misschien was dit nog merkbaar in de tijd na de Exodus? Daarnaast voerden mannen oorlog tegen elkaar en vrouwen hoefden niet mee te vechten. Ook dit kon ervoor zorgen dat er meer vrouwen dan mannen overbleven. Stel dat 33 procent van de mensen man en 67 procent vrouw was en iedere man trouwde één vrouw, dan bleven er veel vrouwen over. In onze tijd is er nauwelijks verschil tussen de hoeveelheid mannen en vrouwen in Nederland. In 2022 zijn er 8.745.000 mannen en 8.845.000 vrouwen in Nederland, waardoor het normaal is om een huwelijk tussen één man en één vrouw te hebben. Dit was in de tijd van Mozes anders[8]. Tot slot was de vrouw in de tijd van Mozes afhankelijker van een man dan de vrouw vandaag. Alleenstaande vrouwen en weduwen hadden het moeilijker om te voorzien in hun levensbehoefte.
Wet 4: onreinheid.
Als iemand onrein was, betekende dit niet gelijk dat hij had gezondigd. Onreinheid kon onder andere komen door de volgende zaken:
- Iemand leed aan melaatsheid.
- Vloeiingen uit het lichaam.
- Contact met een onrein persoon of voorwerp.
- Contact met een dood lichaam of een kadaver (het lijk van een dier).
Iemand die aan melaatsheid leed was onrein. Melaatsen hadden witte vlekjes op de huid en dit kon na langdurig contact besmettelijk zijn. In de eerste plaats was melaatsheid een beeld van de zonde en daardoor was het onrein. In de tweede plaats was het belangrijk dat andere mensen op de hoogte waren dat iemand leed aan melaatsheid, omdat het besmettelijk kon zijn. Hierdoor moest iemand die leed aan melaatsheid buiten de stad of kamp verblijven. Als hij in de buurt van anderen kwam, moest hij roepen dat hij onrein was. Een persoon die aan melaatsheid leed werd pas rein als de melaatsheid stopte en hij genezen was.
Bepaalde vloeiingen die uit het lichaam stroomden maakten de Israëlieten onrein. Dit was bloed, zaad, vloeiingen tijdens de bevalling en vloeiingen uit de geslachtsdelen door medische oorzaken.
Contact met een dood lichaam, een kadaver, een onrein persoon of een onrein voorwerp kon ervoor zorgen dat iemand onrein werd.
Wat was het doel van de wetten van onreinheid? Wij behandelen drie redenen. In de eerste plaats konden besmettelijke ziektes niet goed overgebracht worden als iemand onrein werd verklaard en in (tijdelijke) afzondering moest leven. In de tweede plaats werd bloed geassocieerd met het leven. Als iemand bloed verloor, dan verloor hij leven en werd hij onrein. Daarom mochten de Israëlieten ook geen bloed eten.
Want het leven van het vlees is in het bloed, en Ik heb dat Zelf voor u op het altaar gegeven om voor uw leven verzoening te doen. Want het is het bloed dat door middel van het leven verzoening bewerkt. (Leviticus 17:11)
In de derde plaats moesten de Israëlieten rein zijn voordat zij in Gods heiligdom mochten komen[9]. Zij mochten voordat zij in het heiligdom kwamen bijvoorbeeld geen gemeenschap hebben of een dood lichaam aanraken.
Wet 5: Sabbat en rustperiodes.
De sabbat was een belangrijke wet in het wetboek van Mozes en stond zelfs in de tien geboden.
Gedenk de sabbatdag, dat u die heiligt. Zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE, uw God. Dan zult u geen enkel werk doen, u, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienaar, noch uw dienares, noch uw vee, noch uw vreemdeling die binnen uw poorten is. Want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee, en al wat erin is, en Hij rustte op de zevende dag. Daarom zegende de HEERE de sabbatdag, en heiligde die. (Exodus 20:8-11)
Op de sabbat mocht niemand werk verrichten. Zowel de leidinggevenden, de dienaren als de dieren mochten niet werken. Het was een dag van complete rust. De sabbat was een zegen voor de mensen en dieren en iedereen kon op adem komen. Het houden van de sabbat werd niet gezien als verplichting of een ‘offer’ dat gebracht moest worden, het was een grote zegen en een feestdag van God voor de mens[10]. De sabbat duurde van vrijdagavond tot zaterdagavond en werd elke week gehouden.
Naast de wekelijkse sabbat stelde God ook bijzondere sabbatten in. Dit gebeurde bijvoorbeeld tijdens de feestdagen, zoals de grote verzoendag, het Loofhuttenfeest en het bazuinenfeest. Op deze bijzondere feestdagen mocht er niet gewerkt worden en werd er juist feest gevierd of iets gedaan om God te gedenken[11].
Tot slot wilde God dat de grond rustperiodes kreeg. Zo mochten de Israëlieten zes jaar hun akkers zaaien en in het zevende jaar kreeg de grond rust. God zou ervoor zorgen dat de Israëlieten niets tekort kwamen en zij in het zesde jaar meer dan genoeg hadden om een jaar over te slaan[12].
Wet 6: het jubeljaar.
De laatste wet die wij behandelen is de wet over het jubeljaar. Dit werd elk vijftigste jaar gehouden en er werd vrijlating uitgeroepen over iedereen. Iedereen werd een vrij man. Als iemand zich had verkocht als slaaf, dan werd hij vrijgelaten. Als iemand zijn akker of grond had verkocht, kreeg hij zijn akker of grond tijdens het jubeljaar weer terug. Alles werd tijdens het jubeljaar hersteld. Daarnaast kreeg de grond een jaar rust en mocht er niet gezaaid of geoogst worden.
Eredienst
Naast de morele en burgerlijke wetten waren er wetten om God te eren en om verzoening te brengen als iemand een zonde had begaan. Veel van deze wetten waren voorafschaduwingen van Jezus Christus en het offer dat Hij had gedaan[13]. Wij gaan kort in op de verschillende offers en de feestdagen.
Offer 1: Het hefoffer.
Het hefoffer was een offer dat afgezonderd werd. Het offer werd soms letterlijk opgetild en voor het aangezicht van God heen en weer bewogen en kon gegeten worden door de priesters. Het hefoffer kon ook iets anders zijn, zoals goud of munten. Het hefoffer werd voor de volgende redenen gegeven:
1. Als vrijwillige gaven. Dit waren bijvoorbeeld vrijwillige gaven om de tabernakel te maken en in stand te houden[14]. Dit bestond onder andere uit goud, dekens, olie of kostbare materialen.
2. Bij wettig voorgeschreven gaven, zoals het losgeld[15], de eerstelingen van het land en het dankoffer.
Offer 2: Het brandoffer.
Het brandoffer was een vrijwillig of verplicht offer waarbij een rund, een schaap, een geit of een (tortel)duif werd geofferd aan God. Het hele dier werd verbrand en ging in rook op, als een aangename geur voor God. Het doel van het brandoffer was om verzoening te doen[16] of het was een vrijwillig geschenk aan God. Soms werd het brandoffer samen met het zondoffer gebracht.
Offer 3: Het graanoffer.
Het graanoffer bestond uit een offergave van meelbloem. Dit kon bestaan uit losse meel, als gebakken broden of koeken en als gemalen meel. Er werd olie op gegoten en wierook op gelegd. Tot slot werd het offer met zout bereid, wat een teken is van Gods verbond met het volk.
Elke offergave van uw graanoffers moet u met zout bereiden. Het zout van het verbond met uw God mag u aan uw graanoffer niet laten ontbreken. (…) (Leviticus 2:13)
Het graanoffer was onder andere bedoeld voor de volgende offers:
1. Het gedenkoffer[17]. Er werd gedacht aan de goedheid van God en wat Hij voor de Israëlieten had gedaan.
2. Het graanoffer van achterdocht[18]. Dit werd geofferd als een man zijn vrouw beschuldigde van overspel, maar dit niet kon bewijzen. Hij offerde dan het graanoffer en God zou rechtspreken en met een straf komen als de vrouw overspel had gepleegd.
Offer 4: Het dankoffer.
Het dankoffer bestond uit een rund, een schaap of een geit en werd als vrijwillige gave aan God gegeven. Het dankoffer was geen verplichting, maar werd uit dankbaarheid gegeven. Een ander woord voor het dankoffer is het vredeoffer. Er werd vrede of vriendschap met God gezocht. Als een offeraar een dankoffer bracht, mocht hij zelf een deel van het offer eten. Wij kunnen het dankoffer onder andere onderverdelen in de volgende offers:
1. Het gelofteoffer. Iemand beloofde aan God om een dankoffer te brengen, als God zou voldoen aan zijn verlangen of vraag. Het was een vrijwillig dankoffer om God te danken voor wat Hij had gedaan.
2. Het vrijwillige dankoffer. Dit was een offer dat niet werd gebracht uit een gelofte, maar geheel vrijwillig werd gebracht om God te danken of om vrede te zoeken.
3. Als iemand besloot om nazireeër[19] te worden, dan werden verplichte dankoffers gebracht.
4. Bij het Pinksterfeest moesten twee lammeren als dankoffer bereid worden door de priester.
Offer 5: Het zondoffer.
Voordat Jezus stierf aan het kruis werden er dieroffers gebracht om verzoening te doen voor de zonden van de Israëlieten. Dit was een beeld van de Here Jezus die aan het kruis voor ons verzoening deed. Jezus was ons Offerlam. Het was ook een beeld voor de ernst van de zonde. De straf voor de zonde was de dood[20] en er moest iemand gedood worden om verzoening te doen voor de zonde. Daarom moest een Israëliet een dier meenemen naar Gods heiligdom om het dier daar te laten slachten. Voordat het dier geslacht werd, moest de zondaar zijn hand op de kop van het dier leggen, waardoor zijn zonde ‘oversprong’ naar het dier[21]. Zo zag hij wat hij had verdiend, maar dat een dier voor zijn plaats de straf voor zijn zonde droeg. Het dier werd gedood en de zondaar werd verzoend en mocht in leven blijven.
Het zondoffer bestond uit een jonge stier, een rund, een schaap of een geit. Het offer werd gebracht wanneer een individu, een leider, een priester of het hele volk Israël had gezondigd. Door het zondoffer werd er verzoening gebracht voor elke onopzettelijke zonde of een zonde dat gedaan is in zwakheid.
Als een persoon zondigt door een onopzettelijke overtreding van enig gebod van de HEERE, iets wat niet gedaan mag worden, maar wat hij toch doet tegen één van de geboden (…) dan moet hij voor zijn zonde, die hij begaan heeft, als zondoffer aan de HEERE een jonge stier aanbieden (…) (Leviticus 4:2-3)
Offer 6: Het schuldoffer.
Het schuldoffer en het zondoffer lijken veel op elkaar. Beide offers werden gebracht om verzoening te brengen. Een verschil was dat het zondoffer werd gebracht voor een onopzettelijke zonde en het schuldoffer diende voor verzoening van iets waarvoor herstelbetalingen nodig waren of het werd gebracht om iets wat heilig was te verzoenen. Het is moeilijk om praktisch duidelijk te maken wat het verschil was tussen deze twee offers. Soms werden deze offers ook tegelijk gebracht.
Het nazireeërschap.
Het nazireeërschap was een bijzondere gelofte van een Israëliet. Hij beloofde dat hij voor een bepaalde tijd zich aan God zou toewijden. Hij mocht in die periode geen alcohol of druivensap drinken, hij mocht zijn hoofd niet scheren en mocht niet in contact komen met een dood lichaam. Als zijn periode als nazireeër voorbij was moest hij een offer aan God geven en mocht hij weer wijn drinken en zijn hoofd scheren.
De feestdagen.
Tot slot moesten de Israëlieten verplichte feestdagen vieren. Dit behoorde tot de eredienst en had als doel dat de Israëlieten God niet zouden vergeten en zij herinnerd werden aan datgeen wat God deed en nog zou (en zal) doen. De verplichte feestdagen waren:
1. Pesach. De Israëlieten herdachten de uittocht uit Egypte.
2. Het feest van het ongedesemde brood. Dit feest begon een dag na Pesach en de Israëlieten herdachten zeven dagen lang de periode in de woestijn na de uittocht uit Egypte.
3. Feest van de eerstelingen. Feest dat de tarweoogst begon. De eerste opbrengst van de oogst werd aan God gegeven.
4. Het wekenfeest of pinksterfeest. Dit feest werd veertig dagen na het feest van de eerstelingen gevierd. De Israëlieten herdachten het moment dat Mozes het wetboek ontving op de Sinaï.
5. De dag van de ramshoorn of bazuinenfeest. De ramshoorn werd geblazen om het volk op te roepen tot bezinning.
6. Grote verzoendag. De hogepriester ging het heilige der heiligen binnen om verzoening te doen voor het volk Israël. Hij sprenkelde bloed op de ark van het verbond en dit was een teken dat er verzoening was tussen God en het volk.
7. Loofhuttenfeest. De Israëlieten moesten in loofhutten verblijven om de tocht in de woestijn van Egypte naar het beloofde land te gedenken.
Woonplaats van God
Het was Gods verlangen om bij Zijn volk te wonen. Hiervoor had God een ‘woning’ nodig. God koos voor de tabernakel. Dit was een grote tent met verschillende ruimtes. In een ruimte van de tabernakel bevond zich het heilige der heiligen waar de ark van het verbond stond. Dit was de plek waar God verbleef en woonde te midden van Zijn volk.
En zij moeten voor Mij een heiligdom maken, zodat Ik in hun midden kan wonen. Volgens alles wat Ik u zal tonen, een ontwerp van de tabernakel en een ontwerp van al zijn voorwerpen, zó moet u het maken. (Exodus 25:8-9)
Mozes gaf instructies aan het volk over hoe de tabernakel gemaakt moest worden. Mozes had dit niet zelf verzonnen, maar had instructies van God ontvangen, zowel in beeld als in woorden. God liet Mozes zien hoe de tabernakel gemaakt moest worden. De tabernakel was een beeld van het hemelse heiligdom.
Zij verrichten hun dienst in wat een afspiegeling, een schaduwbeeld is van het hemelse heiligdom, zoals dat aan Mozes geopenbaard werd toen hij begon met het oprichten van de tabernakel: ‘Let erop,’ zegt God immers, ‘dat je alles vervaardigt volgens het ontwerp dat je op de berg getoond is.’ (Hebreeën 8:5, NBV21.)
De tabernakel en de offerdiensten lieten veel voorafschaduwingen zien van de Here Jezus en het offer dat Hij bracht.
Laten wij kort kijken naar de voorwerpen die in de tabernakel waren en waarvoor deze voorwerpen gebruikt werden.
1. De tabernakel bestond uit tentdoeken en kleden. Hierdoor kon de tabernakel snel verplaatst worden in de woestijn. De tentdoeken zorgden er ook voor dat heilige voorwerpen waren afgeschermd voor het volk en de priesters. De ark van het verbond lag bijvoorbeeld achter het voorhangsel, waardoor de priesters dit niet konden zien. De tabernakel was ingedeeld in drie plaatsen: het voorhof, het heilige en het heilige der heiligen. Het voorhof bevond zich buiten de tabernakel en het heilige en het heilige der heiligen bevonden zich in de tabernakel. In het voorhof mocht iedere Israëliet komen en hier vonden vooral de offerdiensten plaats. In het heilige mochten alleen priesters komen en in het heilige der heiligen mocht alleen de hogepriester eenmaal per jaar komen tijdens de grote verzoendag.
2. De ark van het verbond bevond zich in het heilige der heiligen. De ark was gemaakt van hout en had een deksel met twee cherubs[22] erop. In de ark lagen de twee stenen tafelen van Mozes, een kruik met het manna[23] en de staf van Aäron. De ark functioneerde als troon en woonplaats van God.
3. De tafel voor de toonbroden stond in het heilige. Dit was een tafel en op deze tafel waren twaalf toonbroden. Daarnaast waren er verschillende schotels, schalen, kannen en kommen betrokken bij deze tafel.
4. De gouden kandelaar stond in het heilige. De kandelaar bestond uit een voetstuk, zeven aparte armen en zeven lampen die op de armen stonden. Het licht moest altijd branden.
5. het koperen brandofferaltaar stond in het voorhof. Op dit altaar werden dieroffers gebracht om bijvoorbeeld verzoening te doen van een Israëliet met God.
6. Het reukofferaltaar stond in het heilige. Op dit altijd werd elke dag reukwerk verbrand door de priesters.
7. Het koperen wasvat stond in het voorhof. De priesters moesten hun handen en voeten in het wasvat wassen voordat zij in het heilige konden komen of dienst konden doen bij het brandofferaltaar.
8. De priesters verrichtten de werkzaamheden in de tabernakel en waren de middelaars tussen God en de mensen. Een belangrijk onderdeel van hun werkzaamheden was het verrichten van de offerdiensten. Eén van de priesters was de hogepriester. Hij mocht eenmaal per jaar in het heilige der heiligen komen om verzoening te doen voor het hele volk op de grote verzoendag.
9. De Levieten hielpen de priesters en zij zorgden ervoor dat de tabernakel verplaatst kon worden tijdens de woestijnreis.
[1] Lukas 10:25-37. Samaritanen en Israëlieten hadden geen goede verhouding met elkaar. De ‘slechte’ Samaritaan bewees juist een goede dienst aan een Israëliet, terwijl hij een ‘vijand’ was. Zo moeten wij goed doen aan onze vijanden.
[2] Exodus 21:2, 21:7, Leviticus 25:44 en Deuteronomium 20:10-18
[3] Dit is een vereenvoudigde weergave van deze regeling.
[4] Wij gebruiken de term Israëlische in plaats van Hebreeuwse.
[5] In de middeleeuwen komen wij dit ook tegen bij horigen (onvrije boeren) in Europa. Zij moesten herendiensten (klusjes) doen bij een heer en in ruil beschermde de heer hen voor rovers en vijandelijke soldaten. Zolang het een goede heer was, was dit een goede deal voor zowel de horig als de heer.
[6] Leviticus 20:10-23 en Deuteronomium 22:22-30
[7] Exodus 1:22
[8] Ik geloof dat een huwelijk tussen één man en één vrouw altijd Gods wil was geweest (Genesis 2:24), maar dat God, om de vrouwen te beschermen, een huwelijk met meerdere vrouwen had toegestaan. In dit boek gaan wij hier verder niet op in.
[9] Leviticus 15:31
[10] Leviticus 23:1-3
[11] Leviticus 23
[12] Leviticus 25:1-7 en 25:18-22
[13] Zie ook de paragraaf ‘Schaduwbeeld van Jezus’ in hoofdstuk 5.
[14] Exodus 25:1-9 en 35:4-9
[15] Als er een telling van de Israëlieten plaatsvond moest iedere Israëliet losgeld betalen voor zijn eigen leven aan God (Exodus 30:11-16).
[16] Leviticus 1:4 en Numeri 8:12.
[17] Leviticus 2:2
[18] Numeri 5:11-31
[19] Zie de wet op de nazireeërschap
[20] Romeinen 6:23
[21] Leviticus 4:4, 4:15, 4:24, 4:29 en 4:33.
[22] Geestelijke wezens met vleugels. Zij bevinden zich dichtbij God. Psalm 80:2 en Jesaja 37:16.
[23] Het brood dat tijdens de woestijnreis uit de hemel regende. Exodus 16.
Samenvatting
In dit hoofdstuk hebben wij de wet uitgediept en ingedeeld in groepen. In de Bijbel wordt de wet ‘de wet van Mozes’ of ‘de wet van God’ genoemd en in de Bijbel wordt vaak verwezen naar wetten, geboden, verordeningen en bepalingen. De tien geboden waren het hart van de wet. Dit was de basis van al de wetten en bepalingen die in de wet staan. Wij hadden gezien dat de wetten in het wetboek zowel van morele aard als van burgerlijke aard waren. Tot slot zagen wij het verbond dat God met het volk sloot. Als het volk God zou gehoorzamen zou God het volk zegenen en anders kwam de vloek over hen. God wilde het volk zegenen, maar dan moest het volk wel de beslissing nemen om God te gehoorzamen.
Dit hoofdstuk staat in het boek Van wet naar genade. Lees nu direct dit boek, zodat jij niets mist over de wet en genade, een heilig leven leeft en beseft wat Jezus heeft gedaan.
Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God. (Efeze 2:8)
Timo Groot onderzoekt in dit boek een belangrijke vraag die gelovigen al eeuwenlang bezighoudt. Dit diepgaande en inzichtelijk boek leidt jou langs een zorgvuldig uitgestippelde route. Het boek begint bij de wet van Mozes, maakt een tussenstop bij de gevolgen van een zondig leven en eindigt bij de genade van God. Jij ontdekt hoe deze leefwijzen onze relatie met God kunnen beïnvloeden.